betonobject betonnen box BOX 65 Art deco
Dit betonnen designobject is zeer bruikbaar als betonnen boxurn of tuinurn.
Een urn(e) is een pot waarin de overblijvende as van een crematie in wordt bewaard. Een urn kan thuis worden bewaard, maar ook worden bijgezet in een urnentuin, urnengraf of urnenmuur van een begraafplaats. Dit wordt wel een columbarium genoemd.
Urn uit Korea, 8e eeuw
Urnen zijn vooral bekend van de urnenveldencultuur. Deze dateert uit de late bronstijd, van 1300 v.Chr. tot ongeveer 920 v. Chr. De doden werden toen gecremeerd en de crematieresten werden in een urn gedaan, eventueel voorzien van bijgiften. De urne werd in een grafheuvel bijgezet. Een dergelijke urn was van keramiek en had een typerende vorm.
Toen andere volkeren arriveerden, werd begraven meer gebruikelijk, en dit is in Europa zo gebleven tot in de tweede helft van de 20e eeuw, toen geleidelijk aan ook crematie weer mogelijk werd. Daarbij kwam ook de urn weer in gebruik. Tegenwoordig worden urnen ook wel in een urnenzuil of urnenwand bijgezet.
Sierurnen zijn er tegenwoordig in heel veel soorten en maten. Van keramiek, marmer of graniet. Maar ook van glas, hout, metaal, etc. Er zijn mini-urnen verkrijgbaar voor het bewaren van een gedeelte van de as of grotere urnen waar de volledige asbus in kan worden bewaard.
De art deco (art-deco geschreven in samenstellingen) was een populaire stijlbeweging van 1920 tot 1939 die haar weerslag had op de decoratieve en toegepaste kunst, bij zowel de architectuur, het grafische, industriële en interieurontwerp, als de beeldende kunst en kledingmode.
De beweging was in zekere zin eclectisch, d.w.z. een mengelmoes van vele verschillende stijl- en kunststromingen uit de eerste decennia van de 20e eeuw. Belangrijkste kenmerk van art deco, en tevens het onderscheid met de meer organische art nouveau, is de omarming van technologie in aanvulling op traditionele motieven. De stijl wordt vaak gekenmerkt door rijke kleuren, geometrische figuren en overdadige versieringen.
Na de wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs formeerden een aantal Franse kunstenaars een informeel collectief, onder de naam La Société des artistes décorateurs (de sociëteit van de decoratieve vormgevers). Enkele van de grondleggers waren bekende art-nouveaukunstenaars als Hector Guimard en Eugène Grasset. De doelstelling hiervan was de leidende positie en ontwikkeling van de Franse decoratieve kunst te tonen aan de internationale wereld. In 1925 organiseerden zij in Parijs de wereldtentoonstelling met het licht op de toegepaste kunst onder de naam: Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes waarvan de kunsthistoricus Bevis Hillier in 1968 met het boek Art Deco of the 20s and 30s de term 'art deco' afleidde.
Het was de eerste tentoonstelling waarbij artistieke vernieuwing als voorwaarde in de reglementen was opgenomen, wat leidde tot een keur aan nieuwe stijlelementen. Er ontstond ook een nieuw soort eclecticisme, waarbij kenmerken van verschillende stijlen en stromingen gecombineerd werden, zoals het expressionisme, kubisme, modernisme en functionalisme. Hierdoor kan het voorkomen dat een glazen vaas, een bronswerkje en een eetkamerameublement alle drie geclassificeerd kunnen worden als art deco, en tegelijk geen enkel uiterlijk stijlkenmerk gemeen hebben. Ook de internationale uitingen van de art deco verschillen op een groot aantal essentiële punten. Het vraagt in bepaalde gevallen een geoefend oog om in de architectuur bijvoorbeeld late geometrische art nouveau niet te classificeren als art deco, omdat beide een stijloverlapping kennen. Art deco is meer het tijdvenster tussen beide wereldoorlogen rond een verzameling van verschillende stijlen die in ieder geval met elkaar gemeen hebben dat zij alle een reactie waren op de organische ornamentiek van de Duits-Oostenrijkse jugendstil en de Frans-Belgische curvilineaire art nouveau.
Het gebruik van de term art deco nam pas na 1971 een vlucht als gevolg van de door Hillier georganiseerde tentoonstelling in het Minneapolis Institute of Arts onder de naam Art Deco, en het als boek uitgegeven verslag daarvan: The World of Art Deco.
In de architectuur vormde art deco vaak een element binnen een andere architectuurstroming. In Nederland werd deze vormgeving bijvoorbeeld vaak geïntegreerd in de Amsterdamse School. Bij de Amsterdamse School zijn dat de nadruk op de rechte en hoekige lijn en de toepassing van het verticaal cilindrisch gebogen vlak. Ook de "Nieuwe Kunst" uit de jaren 1930 die bekend staat als nieuwe zakelijkheid is verwant met de art deco. Een vervolg op de art deco was de Streamline Design, vooral in Amerika.
Het Chrysler Building in New York, gebouwd in 1928-30 naar ontwerp van William van Alen, is een van de grootste en bekendste art deco gebouwen en wordt vaak gezien als het icoon van deze stijl. Veel andere wolkenkrabbers in New York, Chicago, Montreal en andere Noord-Amerikaanse steden vertonen kenmerken van deze stijl.
De grootste concentratie art-decogebouwen ter wereld is het zogenaamde Art Deco District in Miami Beach met enkele honderden hotels, appartementengebouwen en andere bouwwerken, veelal geschilderd in pasteltinten en voorzien van neonverlichting. De meeste historische gebouwen bevinden zich aan de boulevard Ocean Drive. De wijk is sinds 1979 een historic district.[1]
De Nieuw-Zeelandse stad Napier heeft eveneens een sterke concentratie van art-decoarchitectuur. Het stadscentrum werd in deze stijl herbouwd na een verwoestende aardbeving in februari 1931. Elk jaar vindt er in februari het Art Deco Weekend plaats.
België en Nederland
In België was de art deco een veelgebruikte bouwstijl, die voortvloeide uit de art nouveau. Monumentale gebouwen zijn bijvoorbeeld de Nationale Basiliek van het Heilig Hart in Koekelberg en het symmetrische Maison du Peuple in Dour. Ook de zogenaamde Boerentoren te Antwerpen (ooit de hoogste wolkenkrabber van Europa) is een gekend voorbeeld van deze stijl. In Luik is het monument voor de intergeallieerden op de Cointe-heuvel een bekend art-decogebouw. In Charleroi is dat het stadhuis met belfort.
De Nederlandse architectuur van de jaren 1920 en 30 werd gekenmerkt door het realisme van Berlage (en navolgers), het functionalisme (o.a. Rietveld) en de Amsterdamse School (met o.a. Michel de Klerk, Piet Kramer en Jo van der Mey). Van dit rijtje komt de Amsterdamse School nog het meest overeen met de stijldefinities van de internationale art deco. Wellicht het meest pure art-decogebouw in Nederland is Radio Kootwijk, in 1923 ontworpen door Julius Luthmann.